Type a search term to find related articles by LIMS subject matter experts gathered from the most trusted and dynamic collaboration tools in the laboratory informatics industry.
Johan van Oldenbarnevelt | ||||
---|---|---|---|---|
Van Oldenbarnevelt door Michiel van Mierevelt (1566 - 1641)
| ||||
Algemeen | ||||
Geboren | 14 september 1547 | |||
Geboorteplaats | Amersfoort | |||
Overleden | 13 mei 1619 | |||
Overlijdensplaats | Den Haag | |||
Functies | ||||
1576-1586 | Pensionaris van Rotterdam | |||
1586-1619 | Landsadvocaat van de Staten van Holland | |||
1586-1619 | Grootzegelbewaarder van de Staten van Holland | |||
1589-1597 | Hoofdingeland van Delfland | |||
|
Johan van Oldenbarnevelt (Amersfoort, 14 september 1547 – Den Haag, 13 mei 1619) was van 1586 tot 1619 raadpensionaris van Holland. Hij was daarmee de belangrijkste bestuurder in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Eerder was hij van 1576 tot 1586 pensionaris van Rotterdam. Lange tijd werkte hij nauw samen met prins Maurits van Oranje, die hem uiteindelijk beschuldigde van landverraad. Oldenbarnevelt werd tot de doodstraf veroordeeld en de volgende dag op het Binnenhof in het openbaar onthoofd. Na enkele eeuwen kreeg hij eerherstel. In de twintigste eeuw kreeg hij een standbeeld bij het stadhuis van Rotterdam en koningin Juliana onthulde er een in Den Haag. De hoogste onderscheiding van de gemeente Rotterdam is naar hem vernoemd; de Van Oldenbarneveltpenning. Verscheidene Nederlandse plaatsen hebben een plein, laan of straat naar hem vernoemd.
Johan van Oldenbarnevelt werd geboren op 14 september 1547 in of nabij Amersfoort en groeide op in een katholiek gezin. Zijn vader, Gerrit van Oldenbarnevelt, was veehandelaar en sekwester. Hij kreeg vanwege zijn slechte reputatie de bijnaam "Gerretgen Sleght", wat zoiets betekende als eenvoudig of simpel. Hij stond niet goed bekend; hij dronk en werd verschillende keren voor het gerecht gedaagd. Zijn moeder Deliana van Weede (ca. 1524-1587) kwam uit de goede en rijke familie Van Weede. Uit deze familie kreeg Johan op zesjarige leeftijd een erfenis waardoor hij later kon gaan studeren. Van zijn jeugd is weinig bekend. Een deel van de informatie is afkomstig van zijn korte autobiografie, de Remonstrantie, die Van Oldenbarnevelt een jaar voor zijn dood schreef als verdediging op de vele aantijgingen naar hem.
Van Oldenbarnevelt had twee broers en vier zussen. Broer Reinier was hopman in het Staatse leger en werd vaak in ongunstige zin genoemd. Hij werd dankzij Van Oldenbarnevelt in 1599 tot baljuw en ruwaard van Putten benoemd. Zijn jongere broer Elias maakte zich verdienstelijk als pensionaris van Rotterdam, Van Oldenbarnevelt opvolgend. Een zus Odilia huwde in 1591 met de Utrechtse glasschilder Gerrit Gerritszn. van Raetsvelt.
Hij groeide op in het huis Bollenburg in de Muurhuizen. Waarschijnlijk ging Van Oldenbarnevelt van zijn zevende tot zestiende levensjaar naar de Latijnse school aan de Appelmarkt in Amersfoort.
Op zijn zestiende vertrok hij naar Den Haag om bij een advocaat te werken. Toen begon zijn langzame evolutie richting het protestantisme. Zo verklaarde hij dat 1564 het jaar was dat hij vijand werd van alle gewetensdwang. Gewetensdwang was in die periode een veelbesproken onderwerp in Den Haag, doordat stadhouder Willem van Oranje het om die reden opnam tegen de meest invloedrijke raadgever aan het hof in Brussel, kardinaal Granvelle.
In 1566 schreef Van Oldenbarnevelt zich in aan de Universiteit Leuven en begon daar aan zijn rechtenstudie. Wellicht vanwege de onrust in de Nederlanden, maar meer voor de hand liggend, vanwege het juridisch humanisme en de vernieuwingen in de rechtswetenschap in Bourges, besloot Van Oldenbarnevelt nog datzelfde jaar of in 1567 naar de Universiteit van Bourges te gaan. Daar was hij maar kort vanwege het uitbreken van de Tweede Hugenotenoorlog. Hierop schreef hij zich in 1567 in aan de Universiteit van Keulen. Ook hier bleef hij niet lang want in 1568 ging hij studeren aan de Universiteit van Heidelberg.[1] Hij koos bewust voor het calvinistische Heidelberg en hier zou hij zich ook aansluiten bij het calvinisme. Het laatste jaar van zijn studietijd besteedde hij tussen 1569 en 1570 in Italië, aan de Universiteit van Padua.
Nadat Van Oldenbarnevelt in 1570 terugkeerde uit Padua schreef hij zich in als advocaat bij het Hof van Holland in Den Haag. Het Hof was in die tijd een bestuursorgaan en het hoogste gerechtshof van het graafschap Holland. Als advocaat was hij gespecialiseerd in onderwerpen die grensden aan het burgerlijk recht en staatsrecht. De Nederlandse Opstand woedde in de Lage Landen en toen het strijdtoneel in 1572 Holland bereikte, vluchtte het merendeel van het koningsgezinde personeel van de overheidsinstanties naar Utrecht. Van Oldenbarnevelt was met nog een advocaat de enige van het hof die in Den Haag bleven waarmee hij duidelijk voor de Opstand koos.
Het nieuwe hof van de opstandelingen vertrok naar Delft dat vanwege de ommuring veiliger was. Van Oldenbarnevelt verhuisde mee naar Delft en had in Delft geregeld contact met Willem van Oranje en zijn adviseurs. Via zijn connectie met een van die adviseurs, kreeg hij diverse lastige klussen. Zo werd hij tijdens het Beleg van Leiden benoemd tot commissaris voor het doorsteken van de dijken in Zuid-Holland. Echt gevochten in de opstand heeft Johan niet. Alleen bij het ontzet van Haarlem (1573) zou hij als vrijwilliger hebben deelgenomen aan een burgermilitie. Na het beleg van Leiden ging hij namens de Staten van Holland met meer regelmaat zaken voeren voor het Hof van Holland. Wat voor zaken dit waren is niet bekend maar waarschijnlijk betrof dit civiele processen, over waterschade, goederen van vluchtelingen en bezittingen van religieuze instellingen. Daarnaast was hij advocaat in twee strafrechtelijke procedures.
Hij trouwde in 1575 met de rijke Delftse buitenechtelijke regentendochter Maria van Utrecht, enig erfgename van vijf heerlijkheden. Voor zij trouwden, zorgde Johan als advocaat eerst dat Maria erkend werd als dochter van haar vader bij het Hof van Holland, zodat zij in aanmerking kwam voor de erfenis van haar oom. Uit hun huwelijk zouden minstens vijf kinderen voortkomen van wie er vier de volwassen leeftijd bereikten.
Een jaar na het huwelijk werd hij pensionaris van Rotterdam, in die tijd een snel groeiende, maar nog kleine stad. Daar viel hij op vanwege zijn werklust en intelligentie. Een belangrijke taak van de pensionaris, dat hem zeker de helft van zijn tijd kostte, was het vertegenwoordigen van de stad in de Staten van Holland. Daarnaast voerde hij onderhandelingen over allerlei onderwerpen in naam van de stad met andere steden, Willem van Oranje of met legerofficieren. Vanwege zijn bekwaamheid als onderhandelaar had hij een rol in het tot stand komen van de Unie van Utrecht, werd hij in de Statencommissies financiën en marine benoemd en vanaf 1580 nam hij namens de Staten ook regelmatig zitting in de Staten-Generaal. In de resterende tijd maakte hij ook werk van hervormingen in Rotterdam. Zo verbeterde hij de inning van belastingen en de controle daarop, verbeterde hij de stadsboekhouding en was hij betrokken bij de plannen voor de uitbreiding van de haven. Als stadspensionaris moest hij constant schipperen tussen belangen en bestuurlijke inzichten en in deze positie heeft hij dan ook veel ervaring kunnen opdoen. Nadat Van Oldenbarnevelt in 1582 de vertrouwenspersoon van Willem van Oranje was geworden, en de Staten-Generaal met de prins naar Delft waren verhuisd, groeide de macht van Van Oldenbarnevelt.
Nadat de Spaanse koning als landsheer was afgezworen, zochten de Staten van Holland naar een nieuwe soeverein. Van Oldenbarnevelt ijverde om de titel van graaf aan Willem van Oranje te geven, maar voordat dit werkelijkheid kon worden, werd Oranje op 10 juli 1584 vermoord. Na de moord kon dat plan niet meer doorgaan en het was geen optie om de titel aan Willems oudste zoon Filips Willem van Oranje te geven want die zat gevangen in Spanje, en zijn tweede zoon Maurits van Nassau werd te onervaren geacht. In het zuiden was het Spaanse leger onder leiding van de hertog van Parma met een snelle opmars begonnen en vanwege die dreiging werd haastig naar buitenlandse hulp gezocht. De Franse koning hield de boot af en de enige hoop was te verwachten uit Engeland. Van Oldenbarnevelt was een van de afgevaardigden die naar Engeland afreisde om de soevereiniteit aan koningin Elizabeth I van Engeland aan te bieden. De soevereiniteit weigerde Elizabeth, maar wel zond zij de graaf van Leicester met een troepenmacht van 6000 man als steun tegen de Spanjaarden.
Tijdens de korte periode van Leicesters aanwezigheid raakte de Nederlandse politiek in een diepe crisis.[2] Leicester had de opdracht om samen met een nieuwe Raad van State het hoogste gezag in de Nederlanden uit te oefenen. De Staten van Holland, die tot dan toe een leidende rol hadden in de Unie van Utrecht, vreesde dat Leicesters streven naar een machtig centraal landsbestuur in Utrecht, ten koste zou gaan van de autonomie van Holland. Om die reden werd Maurits van Nassau, nog voor de komst van Leicester, benoemd tot stadhouder, kapitein-generaal en admiraal van Holland en Zeeland, zodat die functie niet door Leicester uitgedeeld kon worden. Vooral Van Oldenbarnevelt had zich hier sterk voor gemaakt.
Begin maart 1586 werd Van Oldenbarnevelt tot landsadvocaat van Holland benoemd. Hij was, vanwege zijn getoonde daadkracht en ruime ervaring, de persoon die kon zorgen dat aan de Hollandse privileges niet werd getornd. De landsadvocaat was formeel gezien slechts een rechtsgeleerd raadsman, maar Van Oldenbarnevelt slaagde erin de functie meer zwaarte te geven. Hij leidde vergaderingen en alle besluiten en uitgaande stukken gingen via zijn hand. In die periode zou Van Oldenbarnevelt Leicesters grootste tegenstander worden. Meerdere malen kwamen zij met elkaar in botsing omdat Leicesters werkwijze inging tegen de rechten van Holland. Uiteindelijk leverde Van Oldenbarnevelt de knappe prestaties door Leicester in 1587 weg te werken, Hollands hegemonie te herstellen en de Engelse steun veilig te stellen. Hij legde hiermee de grondslag van de Nederlandse onafhankelijkheid.[3]
Het vertrek van Leicester was een overwinning voor Van Oldenbarnevelt, maar om de invloed van Holland verder uit te breiden, was het nodig om de invloed van de Staten-Generaal, waarin Van Oldenbarnevelt als woordvoerder van Holland een grote stem had, uit te breiden ten kostte van de Raad van State. Deze politiek leverde in het land veel anti-Hollandse sentimenten op, en zelfs in Holland waren er steden die een centraal geleid bestuur verkozen boven geleid te worden door de Staten. Van Oldenbarnevelt liet een document opstellen, de Corte Vertoninghe, en in naam van de Staten-Generaal verspreiden waarin beargumenteerd werd waarom dit keer geen buitenlandse soeverein gezocht moest worden en de macht bij de Staten moest liggen. Het risico bestond dat door Van Oldenbarnevelts werkwijze, koningin Elizabeth haar handen van de Nederlanden zou aftrekken, wat een slechte zaak zou zijn aangezien grote delen van de opstandige Nederlanden door Spaanse troepen bezet en bedreigd werden. De komst van de Spaanse Armada en de dreigende invasie van Engeland kwam als geroepen want het verzekerde de noodzakelijke steun van Elizabeth. Hierdoor kreeg Van Oldenbarnevelt vrij spel en breidde de macht van de Staten-Generaal uit ten kostte van de Raad van State. De Raad van State werd een nuttige administratieve instantie voor financiën en oorlogsvoering.
Vanaf 1588 zou de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een tienjarige periode van voorspoed tegemoet gaan. Dit was mede mogelijk door de interne stabiliteit die Van Oldenbarnevelt schiep en zijn diplomatieke vaardigheden.
Begin 1589 verhuisde Van Oldenbarnevelt met zijn gezin naar Den Haag waar het gezin een groot huis betrok aan de Spuistraat. Van Oldenbarnevelt stond bekend om zijn kennis van zaken en om het feit dat hij nooit iets uit handen gaf. Was hij in Den Haag dan vergaderde hij de hele dag in de Staten van Holland, in de Staten-Generaal en soms in de Raad van State. Holland was het belangrijkste gewest; het betaalde twee derde van de oorlogsbegroting, het was het financieel en bestuurlijk centrum en het grondgebied was vrij van Spaanse troepen. In 1588 wist hij de macht van Holland te vergroten door Maurits ook in Utrecht, Gelderland en Overijssel tot stadhouder te laten benoemen.
De inname van Breda met een list in 1590 doorbrak een lange reeks van nederlagen en gaf de benodigde optimisme en vertrouwen in de opstandige provincies. Het was een mooi staaltje van samenwerking tussen Maurits en Van Oldenbarnevelt die in de daaropvolgende jaren werd voortgezet en aanvankelijk prima verliep. Van Oldenbarnevelt zorgde voor de politieke steun en financiering van de militaire campagnes en Maurits leidde ze. Ook wat betreft karakter vulden zij elkaar goed aan. Maurits was een voorzichtig en geduldig persoon, die gewend was iedere stap zorgvuldig uit te voeren en te evalueren alvorens de volgende stap te ondernemen. Van Oldenbarnevelt was meer strategisch ingesteld: hij was eerder gewend om twee stappen vooruit te denken en desnoods risico’s te nemen.
Na de inname van Breda wilden de gewesten het offensief aangaan, alleen de vraag was waar te beginnen. De Republiek was omsingeld en grote delen waren bezet door Spaanse troepen en iedere provincie zag graag dat aan haar bedreiging prioriteit werd gegeven. Van Oldenbarnevelt lukte het om alle provincies zijn strategie te laten steunen. Hierdoor wist Maurits tussen 1590 en 1598 vrijwel alle bezette steden van de opstandige provincies met belegeringen in handen te krijgen, waardoor zogezegd 'de tuin van Holland' gesloten werd. Bij deze belegeringen was Van Oldenbarnevelt, vaak vergezeld door andere leden van de Staten-Generaal, regelmatig aanwezig en op die momenten was hij nauw betrokken bij de besluitvormingen. Ter plekke hield hij zich dan tevens bezig met de bevoorrading of betaalde hij aannemers.
Dat Van Oldenbarnevelt, ondanks zijn grote invloed, niet alles naar zijn hand kon zetten bewezen twee conflicten over zeezaken tussen Holland en Zeeland. Het eerste conflict, over het samenvoegen van de admiraliteitscolleges van Holland en Zeeland, leidde tot zoveel protest in Zeeland dat de zaak werd teruggedraaid. Het tweede conflict ging over de vraag welk admiraliteitscollege de lucratieve licenten voor de handel met de Zuidelijke Nederlanden mocht innen. De Staten-Generaal hadden een voorstel van Van Oldenbarnevelt, met een gunstige regeling voor Holland, aangenomen maar Zeeland weigerde dit na te leven. Het conflict speelde hoog op en om uit de impasse te komen werd Maurits om bemiddeling gevraagd. Onder zijn druk werd een regeling overeengekomen die gunstig was voor Zeeland, wat een grote nederlaag was voor Van Oldenbarnevelt.[4]
Van Oldenbarnevelt bepaalde grotendeels het buitenlandbeleid en acteerde als een soort minister van Buitenlandse Zaken. Hij onderhield de contacten met de ambassadeurs in het buitenland en met buitenlandse diplomaten in de Republiek had hij geregeld overleg. Spanje raakte in 1590 betrokken bij de godsdienstoorlog in Frankrijk, waardoor Parma met het Spaanse leger geregeld naar het zuiden moest. Van Oldenbarnevelt realiseerde zich dat de betrokkenheid van Spanje bij de oorlog in het belang was van de Republiek. Zolang Spanje de prioriteit gaf aan de oorlog in Frankrijk, kreeg de Republiek ruimte om door Spanje bezette steden terug te winnen. Om die reden steunde Van Oldenbarnevelt de Franse koning Hendrik IV met geld, geschut, ammunitie en schepen. De bekering van Hendrik IV tot het katholicisme zorgde voor argwaan en protesten tegen verdere steun onder calvinisten in de Republiek, maar die tegengeluiden wist Van Oldenbarnevelt te stillen. In oktober 1596 kreeg hij het voor elkaar om op gelijkwaardige voet deel te nemen aan een anti-Spaans verbond met Engeland en Frankrijk, wat een kroon op Van Oldenbarnevelt diplomatieke werk was.
In 1597 werd bekend dat Hendrik IV en Elizabeth leken te bewegen naar vrede met Spanje. De Nederlanders zaten niet te wachten op vrede. Spanje werd niet vertrouwd en de vrees was dat als voorwaarde het katholicisme weer toegestaan moest worden. Bang dat de Republiek alleen kwam te staan in de oorlog tegen Spanje en zou verworden tot speelbal van de grotere machten, werd Van Oldenbarnevelt met een delegatie door de Staten van Holland en de Staten-Generaal op een diplomatieke missie gestuurd. In Frankrijk moest hij Hendrik IV op andere gedachten brengen maar slaagde daar niet in. Het ontbrak de koning aan geld om de oorlog voort te zetten. Wel zegde Hendrik IV toe de Nederlanders financieel bij te staan in de oorlog tegen Spanje. Vanuit Frankrijk ging Van Oldenbarnevelt door naar Engeland en bezocht koningin Elizabeth. Ondanks haar ontzetting over de eenzijdige vrede die Frankrijk sloot, wist hij haar door financiële toezeggingen te overtuigen de oorlog voort te zetten.[5] De politici thuis waren erg tevreden met deze resultaten en Van Oldenbarnevelt, die op gelijke voet onderhandelde met Elizabeth en Hendrik IV, had aangetoond dat hij een vakman was in internationale betrekkingen.[6]
De succesvolle militaire reeks werd afgesloten met de Slag bij Nieuwpoort in 1600 tussen het leger van Maurits en het leger van de Spaanse landvoogd Albrecht van Oostenrijk die nipt door Maurits gewonnen werd. De slag kwam voort uit een riskant plan waarvan Van Oldenbarnevelt de drijvende kracht was.[7] Een grote militaire campagne diep in vijandelijk gebied moest de Duinkerker Kapers, die veel schade aan de handelsvloot brachten, uitschakelen. Hij zag de kans schoon, omdat het Spaanse leger te maken had met geldgebrek en muiterijen. Politici in de Staten-Generaal gaven steun aan de missie, maar Maurits en zijn neef Willem-Lodewijk waren fel tegen, omdat zij het risico veel te groot achtten. Van Oldenbarnevelt hield voet bij stuk en Maurits moest schikken naar de wens van de politici. Het leger werd ingescheept en zou bij Nieuwpoort aan land gaan. Echter door de ongunstige wind, was dat niet mogelijk, en werd besloten over land naar Nieuwpoort te gaan. Van Oldenbarnevelt en de gedeputeerden reisden ook mee zodat zij beslissingen snel konden nemen. De dagenlange tocht gaf Albrecht voldoende tijd om de muiterij te slechten en zijn troepen richting Nieuwpoort te leiden. Op het strand bij Nieuwpoort kwam het tot een treffen tussen de legers en de Slag bij Nieuwpoort werd slechts door Maurits' militaire kwaliteiten ternauwernood gewonnen. Na de slag bleef Van Oldenbarnevelt vasthouden aan het originele plan en begon Maurits met tegenzin aan het beleg van Nieuwpoort. Het moreel onder het leger was laag en na een aantal dagen werd het beleg afgebroken en keerde het leger terug naar het noorden. De expeditie, waarmee indirect het voortbestaan van de Republiek op het spel was gezet, was uitgelopen op een fiasco.[8][9] De verschillen in benadering tussen de voorzichtige Maurits en de risiconemende Van Oldenbarnevelt kwamen hier duidelijk aan het licht en de gebeurtenis zorgde voor de eerste strubbeling in de relatie tussen hen.[5][10]
In de periode na de slag werd Oostende na een driejarig beleg door de Spanjaarden veroverd. In Engeland werd koningin Elizabeth na haar dood in 1603 opgevolgd door Jacobus I.
In 1602 slaagde Van Oldenbarnevelt erin om de verschillende handelscompagnieën die in de Republiek bestonden en zich bezighielden met de vaart op Indië te concentreren tot één handelscompagnie, de Vereenigde Oostindische Compagnie. De VOC moest de handel en scheepvaart bevorderen en de vijand afbreuk doen. Het kreeg van de Staten-Generaal het monopolie voor handel in Indië, en het recht verdragen te sluiten, oorlog te voeren en forten te bouwen. Dit droeg bij aan de groei van de Republiek tot een wereldmacht.
Negen jaar later, in 1609, maakte Van Oldenbarnevelt zich sterk voor een wapenstilstand met de Spanjaarden. De oorlog tegen Spanje kostte de staat handenvol geld en belemmerde de handel. Maurits was tegen een wapenstilstand omdat het Spaanse leger danig verzwakt was en nog altijd tien van de zeventien Nederlanden onder vreemd gezag stonden. Tijdens deze wapenstilstand, die het Twaalfjarig Bestand zou gaan heten, begon de militair Maurits zich noodgedwongen meer bezig te houden met politiek, het terrein van Van Oldenbarnevelt. Het gevolg was dat de onenigheid tussen Van Oldenbarnevelt en Maurits escaleerde.
De relatie met Frankrijk verslechterde eveneens. De gezant van de Republiek in Frankrijk, François van Aerssen, knoopte betrekkingen aan met de hugenoten en andere tegenstanders van de Franse regering. Van Oldenbarnevelt verlengde daarom zijn benoeming in 1613 niet meer. Van Aerssen, die zijn functie als gezant in Frankrijk eveneens aan Van Oldenbarnevelt te danken had, keerde zich daardoor tegen hem.
Een zwaarwichtig theologisch meningsverschil over predestinatie tussen de twee Leidse hoogleraren Jacobus Arminius en Franciscus Gomarus leidde tot een maatschappelijke twist over het gezag in de Nederduits Gereformeerde Kerk (later Nederlandse Hervormde Kerk). Rond 1610 ging deze kwestie een politieke rol spelen toen de predikant Johannes Uytenbogaert een verzoekschrift of remonstrantie indiende, om de aanhangers van Arminius de vrijheid te geven zich aan de orthodoxe kerkleer te onttrekken. De contraremonstranten kwamen daarop met een contraremonstrantie waarin werd geëist dat alle gelovigen zich bij de orthodoxe kerkleer zouden aansluiten. Van Oldenbarnevelt, zelf een aanhanger van het Arminianisme,[12] vond dat de Staten boven het leergezag in de Kerk stonden en daarmee konden bepalen dat de kerk meerdere stromingen moest kunnen hebben. Maurits stond echter een calvinistische eenheidskerk voor. Hoewel Maurits tot dat moment de diensten van de remonstrant Johannes Uytenbogaert in de Hofkapel had bezocht, besloot hij in het vervolg de diensten van de contraremonstranten in de Kloosterkerk te volgen, pal naast de woning van Van Oldenbarnevelt. Het was nu een politiek conflict geworden. Daardoor ontstonden ook tegenstellingen binnen Holland en tussen de provincies onderling. Zo braken in verscheidene steden onlusten uit.
Van Oldenbarnevelt, die meende dat Maurits hem moest volgen en op een staatsgreep aanstuurde als hij dat niet deed, liet in 1617 door de Staten van Holland de Scherpe Resolutie aannemen. Die gaf onder meer de steden in Holland de zelfstandige bevoegdheid tot het aannemen van huurtroepen (waardgelders) om onlusten tegen remonstrantsgezinden te voorkomen. In de praktijk werd deze resolutie meestal gebruikt tegen de contraremonstranten, die een opstandige aanhang onder de bevolking van de steden hadden. Met de oprichting van stedelijke milities ondermijnde Van Oldenbarnevelt echter het gezag van de Unie van Utrecht, Staten-Generaal en opperbevelhebber van het staatse leger, Maurits. Dit was voor Maurits niet acceptabel.
Prins Maurits pleegde vervolgens op gezag van de Staten-Generaal een soort staatsgreep. Hij ontsloeg de waardgelders en op 29 augustus 1618 liet hij Van Oldenbarnevelt en zijn medestanders Hugo de Groot, Rombout Hogerbeets en Gilles van Leedenberch arresteren op verdenking van hoogverraad. Een aantal politieke tegenstanders werd ontslagen, onder wie Van Oldenbarnevelts zoon Willem en Jacob Dircksz de Graeff uit Amsterdam.
In 1619 werd François van Aerssen door Maurits als Gecommitteerde in de Ridderschap van Holland benoemd. Daardoor ontstond onder de tegenstanders van Van Oldenbarnevelt een meerderheid en werd het mogelijk om een bijzondere politieke rechtbank van 24 rechters in te stellen. Tot Van Oldenbarnevelts eigen verrassing werd hij op 12 mei 1619 door de rechtbank, onder leiding van Reinier Pauw, wegens hoogverraad ter dood veroordeeld. Hij zou zijn oren naar Frankrijk en Spanje hebben laten hangen. Van Oldenbarnevelt had verwacht dat er, vanwege zijn staat van dienst en hoge leeftijd, protest zou komen van zijn politieke vrienden. Het bleef echter stil; Maurits had in de tussenliggende periode verschillende remonstrantse bestuurders vervangen, en de vervolging van remonstranten was na de Synode van Dordrecht verhevigd, waardoor de aanhangers van Arminius het land verlieten. Van Franse zijde werd wel tevergeefs enkele malen geprobeerd een executie te voorkomen.
Antonius Walaeus was de dominee en zielszorger van de gevangen Van Oldenbarnevelt en moest hem zijn doodvonnis meedelen, vlak voor zijn onthoofding.[13] Een dag na zijn veroordeling werd hij 13 mei 1619 op het Binnenhof op 71-jarige leeftijd door scherprechter (beul) mr. Hans Pruijm[14] (scherprechter te Utrecht 1604-1621) onthoofd. Tot het publiek sprak hij op het schavot de beroemde woorden: Mannen, gelooft niet dat ik een landverrader ben, ik heb oprecht en vroom gehandeld, als een goede patriot, en zo zal ik sterven. Zijn allerlaatste woorden waren: Maak het kort, maak het kort. Lang werd aangenomen dat deze woorden aan de scherprechter (beul) gericht waren, maar hij zei het waarschijnlijk tegen zijn knecht, Jan Francken, die vlak voor de executie afscheid van hem wilde nemen. De belangstelling was groot, geschat wordt dat er 3000 toeschouwers op af waren gekomen.
Na de executie werden de stoffelijke resten van Oldenbarnevelt in een eikenhouten kist gelegd. Deze werd 's nachts bijgezet in het familiegraf van zijn schoonzoon Cornelis van der Mijle in de grafkelder van de graven van Holland onder de Hofkapel aan het Binnenhof. Beweerd wordt dat het lichaam van Oldenbarnevelt door de familie op een andere plaats is herbegraven, maar daar is nooit zekerheid over verkregen. Het graf in de Hofkapel werd in ieder geval ook gebruikt voor de begrafenis van zijn dochter Geertruid, zijn zoon Reinier van Oldenbarnevelt en zijn schoonzoon Cornelis van der Mijle. Oldenbarnevelts vrouw, Maria van Utrecht ligt er volgens haar testament mogelijk ook.[15][16] De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voerde in 2019 bij de voorbereidingen voor een grootschalige renovatie en verbouwing van het Binnenhof verkennend onderzoek uit of het graf zich nog steeds onder de kapel bevond en of het gevonden kon worden.[17] In december 2021 werd duidelijk dat er geen archeologisch onderzoek onder de kapel zou komen naar het graf Van Oldenbarnevelt. De kapel werd daarvoor te kwetsbaar geacht. Tevens zou het te duur zijn.[18][19]
Drie belangrijke factoren hebben een rol gespeeld in het conflict.
De staatsgreep en de onthoofding van Van Oldenbarnevelt beslechtten de interne strijd in het voordeel van Maurits. Toch was de hele affaire een slag voor Maurits' prestige. Bovendien bleek hij door zijn bedachtzame karakter niet de staatsman te zijn die Van Oldenbarnevelt kon vervangen. Een gratieverzoek, dat Maurits had kunnen inwilligen, heeft de 20 jaar oudere man niet ingediend, omdat het een impliciete schuldbekentenis zou zijn.
Er was ook veel kritiek op het vonnis. Zelfs Maurits' stiefmoeder Louise de Coligny (weduwe van Willem van Oranje) was tegen deze veroordeling en probeerde de executie te voorkomen. De twee zonen van Van Oldenbarnevelt, Reinier en Willem beraamden in 1623 een aanslag op prins Maurits om hun vader te wreken. Het plan lekte echter uit: Reinier werd terechtgesteld en Willem vluchtte naar Brussel. Toen de moeder van Reinier om gratie voor haar zoon vroeg, vroeg Maurits haar waarom ze dat niet ook voor haar man had gedaan. Ze antwoordde daarop dat haar zoon wél schuldig was, maar haar man niet.
Ook de dichter Joost van den Vondel hekelde het optreden van Maurits. Vondel schreef uit protest twee gedichten, Het stockske van Oldenbarnevelt en Geuse-Vesper of Siecken-Troost voor de Vierentwintigh. Dat Vondels tragedie Palamedes (gesitueerd in de klassieke oudheid) parallellen bevatte met de val van Van Oldenbarnevelt, ontging de autoriteiten niet. De Amsterdamse bestuurders straften hem met een boete van 300 gulden, maar naar de maatstaven van die tijd had het erger gekund.
Omdat in zijn tijd aanzienlijke ambten alleen werden verdeeld onder mensen van adel moest Van Oldenbarnevelt een voorname afkomst bedenken die hem die adellijke status zou geven. Hij beweerde dat hij van vaders kant afstamde van de adellijke familie Oldenbarnevelt op de Veluwe en van moeders kant van de heren van Stoutenburg. Genealogisch onderzoek heeft echter aangetoond dat hij van de (niet-adellijke) Amersfoortse familie Van Oudenbarnevelt afstamde. In zijn jonge jaren gebruikte hij die naam ook. Zijn moeder was uit een buitenechtelijke relatie geboren. Zijn hele leven heeft van Oldenbarnevelt aankopen gedaan die zijn adellijke status zouden moeten ondersteunen.[20] Hij was Heer van Groenevelt, Zuidwinkel, Stormpolder, Hoogland, de Tempel, Stoutenburg, Lutteke Weede,[21] Berkel en Rodenrijs, Gunterstein en Bakkum.
Hij werd op 17 mei 1611 geridderd door de Engelse koning James I, die hij in 1605 had bezocht op een speciale missie om hem te feliciteren met zijn troonsbestijging.
Tot 1612 was Van Oldenbarnevelt weinig ziek. Hij leed wel eens, in het bijzonder in 1610 en 1611, aan jicht en derdedaagse koorts oftewel malaria tertiana. In februari 1613 viel hij bij de bezichtiging van Huis Westcamp, waardoor hij het twee weken moest laten afweten. Toen hij zeventig werd begon hij slechter trap te lopen, en had reumatische klachten. Vanaf 1617 begon hij met zijn iconische "stockske" te lopen. Vermoed wordt dat hij ook blaas-, gal- of nierstenen had.
Het wapen van Van Oldenbarnevelt zag er als volgt uit: In rood een zilveren ankerkruis. Helmteken:een ijzeren vuurkorf, waaruit rode vlammen opstijgen.