Type a search term to find related articles by LIMS subject matter experts gathered from the most trusted and dynamic collaboration tools in the laboratory informatics industry.
Receptoren zijn eiwitten in de celmembraan, het cytoplasma of de celkern, waaraan een specifiek molecuul kan binden. Receptoren kunnen signalen van binnen of buiten de cel doorgeven: wanneer een signaalmolecuul aan een receptor bindt, kan de receptor een cellulaire respons op gang brengen. Zowel lichaamseigen (endogene) stoffen, zoals neurotransmitters, hormonen en cytokinen, als lichaamsvreemde (exogene) stoffen, zoals antigenen en feromonen, kunnen een dergelijke cellulaire respons opwekken. Kennis over receptoren is van groot belang voor het onderzoek naar geneesmiddelen: door een farmacon te laten aangrijpen op een specifieke receptor, kunnen biologische processen zeer gericht beïnvloed worden.
Receptoren zijn in vier groepen onder te verdelen:
Net als enzymen werken receptoren volgens een sleutel-slotmodel, dat wil zeggen dat op één receptor in principe slechts één stof kan binden. Voor het ontstaan van een normale fysiologische respons is het vaak noodzakelijk dat een endogene (lichaamseigen) stof zich bindt aan zijn bijbehorende receptor. Na binding wordt de receptor geactiveerd, en ontstaat er secundair een intracellulaire respons. Uiteindelijk zorgt deze voor het beoogde fysiologische effect (bijvoorbeeld gaat een hartspiercel sneller en krachtiger samentrekken nadat adrenaline de adrenalinereceptor heeft bezet en geactiveerd).
Deze fysiologische effecten kunnen medicamenteus worden beïnvloed. In de regel gebeurt dat door het geven van farmaca. Op zich zijn de farmaca voor het overgrote deel exogeen van aard, dat wil zeggen dat ze normaal niet in het lichaam voorkomen, maar toch beïnvloeden ze fysiologische processen. Het merendeel van de farmaca doet dat doordat ze een interactie kunnen aangaan met een receptor van een endogene stof. Na binding met een receptor kunnen er twee dingen gebeuren:
In sommige gevallen is de binding van een farmacon met de receptor permanent. De werking is dan irreversibel.
Er zijn zowel inhiberende (remmende) als exciterende receptoren. Dopamine stimuleert bepaalde zenuwcellen en remt andere. Een antagonist van dopamine zal in het laatste geval juist stimulerend werken op die bepaalde cel. Voorbeeld: dopamine remt de vorming van prolactine, het melkvormende hormoon. Patiënten die behandeld worden met een dopamine-blokkerend medicijn zoals haloperidol kunnen daardoor een beetje melkuitvloed krijgen.
Receptoren worden gemaakt en ook vervangen door de cel zelf. De cel houdt ook toezicht op zijn aanmaak van receptoren. Als er te veel stimulering van receptoren optreedt, kan de cel de productie van receptoren omlaag schroeven (downregulatie). Als de stimulering van de receptoren te weinig is, kan de cel de productie van receptoren opschroeven (upregulatie). Vaak reageren er meer receptoren op een medicament. De farmaceutische industrie probeert de effecten zo specifiek mogelijk te maken, daardoor verminderen de bijwerkingen en wordt de bruikbaarheid groter.
Een co-receptor is een membraanreceptor die naast een primaire receptor ook een signaalmolecuul bindt om ligandherkenning te vergemakkelijken en biologische processen te initiëren, zoals het binnendringen van een pathogeen in een gastheercel.
Andere bekende receptoren zijn die voor de hormonen, GABA, endorfinen en serotonine.