Type a search term to find related articles by LIMS subject matter experts gathered from the most trusted and dynamic collaboration tools in the laboratory informatics industry.
Onder bladvorm verstaat men de globale omtrek, bladoppervlak, bladrand, bladtop, bladvoet, bladsteel, mate van insnijding, nervatuur en samengesteldheid van de bladeren van zaadplanten: kruidachtige planten, struiken, loofbomen en naaldbomen. De bladeren hebben een grote verscheidenheid aan vormen, waarvoor een uitgebreide terminologie is ontwikkeld. De terminologie wordt gebruikt bij de beschrijving en de determinatie van planten.
Ook zijn er bladeren die omgevormd zijn tot bloemdelen, schutbladen, steunblaadjes of bladranken. Bij sommige erwtenrassen, de zogenaamde bladloze rassen, zijn zelfs volledige bladeren omgevormd tot ranken.
De voor mossen en levermossen gebruikte terminologie om de bladvorm te beschrijven wordt hier niet behandeld.
Bij de beschrijving van de algemene bladvorm is de plaats van de grootste breedte van groot belang.[1] Deze grootste breedte bevindt zich in het midden, onder het midden, boven het midden, of de breedte is vrijwel overal gelijk. Ook kan bij één plant verscheidenheid in vorm van de bladschijf voorkomen: dit heet heterofyllie als het aan verschillende takken of stengels voorkomt, en het heet anisofyllie als het aan eenzelfde tak of stengel voorkomt.
Algemene vorm van de bladschijf | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
grootste breedte | bladvorm | opmerking | afbeelding | |||
in het midden | cirkelrond, orbicularis |
lengte : breedte = 1:1, het blad is net zo lang als breed | ||||
ovaal, elliptisch, ovalis, elliptica |
lengte : breedte 1,5:1, het blad is 1½ tot 2 maal zo lang als breed | |||||
langwerpig, oblonga |
lengte : breedte = 2,5:1, blad is tot zeven maal lang als breed | |||||
lancetvormig, lanceolata |
lengte : breedte = 3:1 tot 5:1, het blad is aan de uiteinden versmald | |||||
lijn-lancetvormig | lengte : breedte = 5:1 tot 10:1 | |||||
ruitvormig, rhomboidea |
||||||
onder het midden, (zonder lobben aan de voet) |
eirond[noot 1], ovata |
als elliptisch, maar met het breedtste deel onder het midden | ||||
driehoekig, triangularis |
gelijkbenige driehoek, de bladsteel is aan een zijde vastgehecht | |||||
deltavormig, deltoidea, deltata |
gelijkzijdige driehoek | |||||
troffelvormig, ca. ruitvormig, trullata |
omgekeerde vlieger of deltoïde | |||||
halvemaan- of waaiervormig, lunata, lunulata, flabellata |
half cirkelvormig, in de vorm van een waaier | |||||
hartvormig, cordata |
met stompe slippen aan de voet, met spitse top | |||||
niervormig, reniformis |
met stompe slippen aan de voet, kort en breed | |||||
pijlvormig, sagittata |
met spitse slippen aan de voet | |||||
spiesvormig, hastata |
met spitse slippen aan de voet, met horizontaal uitstaande slippen | |||||
geoord, auriculata |
met groot voorstuk, met horizontaal uitstaande spitse oren (kleine slippen) aan de voet | |||||
boven het midden | omgekeerd-eirond, obovata |
als elliptisch, maar met het breedste deel boven het midden | ||||
spatelvormig, spathulata |
als omgekeerd-eirond, met een zich in de steel geleidelijk voortzettende schijf | |||||
omgekeerd-lancetvormig, oblanceolata |
als lancetvormig, maar met het breedste deel boven het midden | |||||
omgekeerd-driehoekig, wigvormig cuneata |
met wigvormige bladvoet
|
|||||
omgekeerd-hartvormig, obcordata |
met stompe slippen aan de top, bladsteel aan de spitse punt | |||||
vioolvormig, pandurata, panduriformis |
als omgekeerd-eirond, met een inbochting aan weerszijden | |||||
liervormig, lyrata |
als omgekeerd-eirond, met meerdere inbochtingen aan weerszijden | |||||
zaagvormig runcinata |
met verschillende naar de basis gerichte scherpe punten | |||||
omgekeerd-troffelvormig, obtrullata |
vlieger of deltoïde | |||||
overal gelijk | lijnvormig, linearis |
dwarse doorsnede plat, het blad is ten minste 7× zo lang als breed |
||||
naaldvormig, acerosa |
dwarse doorsnede rond, hard, met spitse top |
| ||||
zwaardvormig, ensiformis |
dwarse doorsnede ruitvormig door verdikte middennerf | |||||
lintvormig, taeniata, lorata |
dwarse doorsnede plat, zeer lang | |||||
priemvormig, subulata |
dwarse doorsnede rond, geleidelijk dunner naar top, of zeer smal driehoekig |
Bij de beschrijving van de bladeren en de bladvorm[noot 2] worden de verschillende onderdelen van het blad bestudeerd:
|
Aan de hand van de af- of aanwezigheid van een bladsteel onderscheidt men respectievelijk zittende en gesteelde bladeren.[2]
Typen enkelvoudige blad naar af- of aanwezigheid van een bladsteel | |||
---|---|---|---|
bladsteel | naam | opmerking | afbeelding |
zittend blad | zittend, sessile |
eenvoudig ongesteeld | |
stengelomvattend, amplexicale |
de stengel wordt door de basis van het blad min of meer omgeven | ||
halfstengelomvattend, semiamplexicale |
de basis van het blad omgeeft de stengel slechts gedeeltelijk | ||
rijdend, equitans |
bladen samengevouwen, waarbij de hogere door de lagere omgeven worden | ||
gesteeld aan de rand van de bladschijf |
bladsteel gewoon rolrond, teres |
||
bladsteel gevleugeld, alatus |
vlak uitgegroeid | ||
bladsteel aflopend, decurrens |
van de gevleugelde steel gaan de vleugels langs de stengel verder naar beneden | ||
bladsteel verbreed | bladsteel is een fyllodium, meestal zonder bladschijf | ||
bladsteel gevoord, canaliculatus |
met een brede groeve aan de bovenzijde | ||
gesteeld in het midden van de bladschijf |
schildvomig, peltata |
bladsteel in het midden van de bladschijf van het ronde blad vastgehecht |
naam | afbeelding |
---|---|
gegolfd bladoppervlak (undulatus) | heilige lotus |
gebobbeld bladoppervlak | savooiekool |
gekroesd bladoppervlak | boerenkool |
behaard | Pelargonium spec. |
geperforeerd bladoppervlak (fenestratus) | gatenplant |
gekield (carinatus) | gekielde bladeren armbloemig look |
De bladvoet (basis) is het onderste deel van de bladschijf.[3] De bladvoet bepaalt mede de algemene omtrek van het blad, zodat enkele van de termen voor de bladvoet daar al genoemd zijn.
de bladvoet | |||
---|---|---|---|
groep | de bladvoet | opmerking | afbeelding |
niet vergroeid | spits, acuta |
||
afgeknot, truncata |
bij driehoekig en deltavormig blad | ||
uitgeschulpt, emarginata |
(bladtop → | ||
hartvormig (en gesteeld), cordata |
|||
niervormig (en gesteeld), reniformis |
|||
pijlvormig (en gesteeld), sagittata |
|||
spiesvormig (en gesteeld), hastata |
|||
geoord (en gesteeld), auriculata |
|||
stengelomvattend (en zittend), amplexicaule |
|||
halfstengelomvattend (en zittend), semiamplexicaule |
|||
scheef (en zittend), inaequalis, obliqua |
|||
vergroeid, connata | |||
doorgroeid, perfoliata |
De bladrand (margo).[4]
Randtypen | ||
---|---|---|
bladrand | opmerking | afbeelding |
verdikt margo incrassatus |
||
ingerold margo involutus |
bladrand naar de bovenzijde van het blad omgerold | |
teruggerold margo revolutus |
bladrand naar de onderzijde van het blad omgerold | |
gegolfd - golvend geplooid - gekroesd margo undulatus |
bladrand ligt gegolfd en niet in een vlak met de bladschijf | |
vlak margo planus |
Met randtype gecombineerde kenmerken: insnijdingen | |||||
---|---|---|---|---|---|
type | bladrand | opmerking | afbeelding | ||
Algemeen | gaaf margo integer |
||||
ingesneden margo incisus/divisus |
(onafhankelijk ingesneden of afhankelijk ingesneden) | ||||
Onafhankelijk ingesneden | onafhankelijk insnijdingen (zonder wijzigen de algemene bladvorm) |
| |||
gezaagd margo serratus |
uitsteeksels en insnijdingen scherp | ||||
dubbel gezaagd margo biserratus |
zaagtanden nogmaals gezaagd | ||||
geschulpt margo repandus, sinuatus |
uitsteeksels en insnijdingen stomp | ||||
getand margo dentatus |
uitsteeksels scherp, maar insnijdingen stomp | ||||
gekarteld margo crenatus |
uitsteeksels stomp, maar insnijdingen scherp | ||||
Afhankelijk ingesneden folium dissectum |
afhankelijke insnijdingen (met wijzigen de algemene bladvorm) |
||||
gelobd, folium lobatum |
Insnijdingen hoogstens tot voor het midden van de zijnerven, < 25%, insnijdingen tot een kwart van de zijnerf |
||||
gespleten, folium fissum |
Insnijdingen tot bij het midden van de zijnerven, 25% - 50%, insnijdingen vanaf een kwart tot de helft van de zijnerf
|
||||
gedeeld, folium multifidum |
Insnijdingen verder dan het midden van de zijnerven, > 50%, insnijdingen vanaf de helft van de zijnerf tot bijna aan de hoofdnerf toe
|
||||
Gelobd, folium lobatum |
veerlobbig | - 25%, insnijdingen tot een kwart van de zijnerf | moseik | ||
handlobbig | - 25%, insnijdingen tot een kwart van de zijnerf | klimop | |||
Gespleten, folium fissum |
veerspletig | 25% - 50%, insnijdingen vanaf een kwart tot de helft van de zijnerf | zomereik | ||
handspletig | 25% - 50%, insnijdingen vanaf een kwart tot de helft van de zijnerf | Vingerplant | |||
Gedeeld, folium multifidum |
veerdelig | > 50%, insnijdingen vanaf de helft van de zijnerf tot bijna aan de hoofdnerf toe | kleine varkenskers | ||
handdelig | > 50%, insnijdingen vanaf de helft van de zijnerf tot bijna aan de bladsteel toe | Rotsooievaarsbek | |||
Nervatuur en bladrand: | Handvormig |
|
|||
Veervormig |
|
De vorm van de bladtop (apex) is, evenals de vorm van de bladbasis, mede bepalend voor de algemene bladvorm van de bladschijf.
Typen enkelvoudige blad naar vorm van de bladtop (apex) | |||
---|---|---|---|
naam | latijn | opmerking | afbeelding |
uitgerand | emarginatus | aan de bladtop licht ingesneden, verkorte hoofdnerf van het blad | |
afgeknot | truncatus | met een recht afgesneden top | |
afgerond | rotundatus | afgerond en zonder punt, eirond | |
stomp | obtusus | top met een stompe hoek, > 90° | |
apiculaat | apiculatus | top uitlopend in een kort en slank uiteinde | |
spits | acutus | top met een spitse hoek, < 90° | |
toegespitst | acuminatus | uitlopend in een lange, geleidelijk versmallende, spitse punt | |
mucronaat | mucronatus | abrupt eindigend in een smalle, scherpe punt als voortzetting van de middennerf | |
sikkelvormig | falcatus | toegespitst met een sikkelvormig gebogen spitse punt | |
borstel, genaald | aristatus | Eindigend in een starre, borstelachtige punt |
De uittredende nerf van de bladtop bij de vleesetende planten van het geslacht Nepenthes vormt de vangbeker.
De bladnerven (nervus, mv. nervi).[5] worden gevormd door de hoofdnerf of middennerf (costa), de zijnerven (nervus lateralis, mv. nervi laterales) en de aderen (vena, mv. venae) in hun onderlinge rangschikking vormen de nervatuur.
De hoofdnerf loopt van de bladbasis in de richting van de bladtop, en verdeelt de bladschijf in twee gewoonlijk spiegelbeeldige bladhelften. Soms zijn beide bladhelften ongelijk, bijvoorbeeld bij de iep, en spreekt men van een scheef blad, of van scheve bladvoet.
de nervatuur nervatio, venatio | |||
---|---|---|---|
nervatuur | opmerking | afbeelding | |
handnervig folium palmatinerve |
de zijnerven ontspringen uit een punt aan de bladbasis | ||
veernervig of vinnervig folium penninerve |
de zijnerven ontspringen op verschillende hoogten van de hoofdnerf in de bladschijf | ||
drie-nervig folium triplinerve |
twee iets boven de bladvoet ontspringende zijnerven zijn vrijwel even goed ontwikkeld zijn als de hoofdnerf | ||
vijf-nervig folium quintuplinerve |
vier iets boven de bladvoet ontspringende zijnerven zijn vrijwel even goed ontwikkeld zijn als de hoofdnerf | ||
netnervig folium reticulato-venosum, retinerve |
aderen en zijnerven zijn vrijwel niet van elkaar te onderscheiden | ||
voetnervig folium pedatinerve |
|||
rechtnervig, parallelnervig folium rectinerve, parallelinerve |
|||
kromnervig folium curvinerve |
|||
dichotoom, gegaffeld | gelijkwaardige hoofd- en zijnerven vertakken zich herhaald in tweeën |
Een samengesteld blad is een blad waarvan de bladschijf is opgedeeld in blaadjes (soms "deelblaadjes" genoemd). De spil of hoofdas van het samengestelde blad heet de "bladspil". De blaadjes kunnen weer gesteeld of zittend zijn. Bij gesteelde blaadjes is de aanhechting aan de bladnerf soms voorzien van een meer of minder duidelijk scharnier. Bij Mimosa pudica zijn de bladen gevoelig voor aanraking en scharnieren de blaadjes in dat geval naar beneden.
Er zijn 2 onderverdelingen: handvormig en veervormig samengestelde bladeren.
samengesteld blad | omschrijving | afbeelding |
---|---|---|
handvormig samengesteld (hier 5-tallig handvormig samengesteld) | de blaadjes ontspringen vanuit een punt | |
handvormig samengesteld (hier 3-tallig) met blaadjes die eveneens handvormig zijn samengesteld (hier 3-tallig), | de blaadjes ontspringen vanuit een punt, met de blaadjes zelf weer handvormig zijn samengesteld | |
even geveerd | de blaadjes staan langs een hoofdnerf, zonder eindblaadje | |
oneven geveerd | de blaadjes staan langs een hoofdnerf, met eindblaadje | |
dubbel geveerd | de blaadjes zelf zijn op hun beurt samengesteld | |
afgebroken geveerd | als tussen de grote blaadjesparen kleine blaadjesparen liggen met andere woorden afwisselende jukken met grote en kleine blaadjes | |
gaffelvormig vertakt | (herhaald) in twee slippen verdeeld (dichtoom) |
De volgende basisvormen kunnen onderscheiden worden:
Veel gespecialiseerde organen van planten kunnen afgeleid worden van bladen. Dit worden metamorfosen genoemd. Soms zijn de bladeren nog goed herkenbaar, maar in veel gevallen minder goed. Tot de geheel of gedeeltelijk vervormde bladeren behoren bladranken, bladdorens, en de tot vanginstrumenten van vleesetende planten: de bekers (ascidia) en blaasjes (utriculi).
Voorbeelden van metamorfosen van het blad | ||||
---|---|---|---|---|
groep | blad | type metamorfose | naam | afbeelding |
zaadplanten | (delen van) bladen van bedektzadigen | bladranken | Lathyrus aphaca, naakte lathyrus | |
doorns | Berberis vulgaris, zuurbes | |||
fyllodium | Ruscus hypoglossum | |||
bolrokken | Allium cepa, ui | |||
vallen van vleesetende planten | kleefval | Drosera capensis, Kaapse zonnedauw | ||
klapval | Dionaea muscipula, venusvliegenvanger | |||
bekerval, ascidium | Heliamphora chimantensis | |||
zuigval | Utricularia vulgaris, groot blaasjeskruid | |||
onderdelen van een bloem | kelkbladen (sepalen) | Physalis alkekengi, echte lampionplant | ||
kroonbladen (petalen) | Aquilegia, Akelei | |||
meeldraden (stamina) | Nymphaea odorata, meeldraden | |||
vruchtbladen (carpellen) | apocarp vruchtbeginsel met 3 losse vruchtbladen | |||
Lycopsida | microfyllen | stegofyllen | Selaginella: strobilus | |
varens | macrofyllen | sporofyllen | Sporangiëndragend blad van Osmunda regalis, koningsvaren |
Literatuur